Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:77 en 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 24697 (beroepszaak)
AWB 02 / 24691 (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren op [...] 1963, eiser / verzoeker, en B, geboren
op [...] 1964, eiseres / verzoekster, beiden gesteld staatloos, en hun
minderjarige kinderen C, geboren op [...], D, geboren op [...] 1987, E,
geboren op [...] 1992 en F, geboren op [...] 1998, verder te noemen eisers,
gemachtigde: mr.drs. J. Hemelaar, advocaat te Zoetermeer,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
voorheen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. L.J.J. Stams, werkzaam bij de Immigratie- en
Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluiten van 14 december 1999 zijn de aanvraag van eiser van 30
maart 1999 en de aanvraag van eiseres van 31 maart 1999 om hen toe te laten
als vluchteling niet ingewilligd. De besluiten strekken tevens tot het niet
verlenen van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van
humanitaire aard.
1.2 Het hiertegen ingediende bezwaar van eiser van 14 december 1999 en het
bezwaar van eiseres van 19 januari 2000 zijn bij besluiten van 7 maart 2002
respectievelijk 8 februari 2002, uitgereikt op 7 maart 2002, ongegrond
verklaard. In bezwaar heeft verweerder de aanvragen aangemerkt als aanvragen
tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
1.3 Tegen de besluiten op bezwaar hebben eisers op 2 april 2002 beroep
ingesteld.
1.4 Bij verzoekschrift van 2 april 2002 hebben eisers verzocht om bij wijze
van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van
verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het bezwaar is
beslist. Nadat beroep is ingesteld, is het verzoek aangemerkt als strekkende
tot een verbod op uitzetting, totdat op het beroep is beslist.
1.5 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en
in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep
en afwijzing van het verzoek.
1.6 Verweerder is op grond van artikel 83, derde lid, Vw in de gelegenheid
gesteld schriftelijk te reageren op ingeroepen feiten en omstandigheden, die
volgens eisers zouden zijn opgekomen na het nemen van het besluit. Verweerder
heeft volstaan met een mondelinge reactie ter zitting.
1.7 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 26
augustus 2004. Eisers zijn daar in persoon verschenen, bijgestaan door hun
gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. OVERWEGINGEN
2.1 In de hoofdzaak toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van
de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan
voorschriften van openbare orde.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 in werking getreden en de
voordien geldende Vreemdelingenwet (hierna: Vw oud) ingetrokken. Nu het
primaire besluit is bekendgemaakt voor 1 april 2001, is ingevolge artikel 117
en 118 Vw zowel op de behandeling van de aanvraag en het bezwaar alsmede ten
aanzien van de mogelijkheid enig rechtsmiddel tegen dat besluit aan te wenden
het voor 1 april 2001 geldende recht van toepassing. Het bestreden, na 1
april 2001 genomen besluit dient materieel te worden getoetst aan het nieuwe
vreemdelingenrecht.
2.3 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op
de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.4 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 Vw,
worden verleend aan de vreemdeling die verdragsvluchteling is.
2.5 Discriminatie kan eerst als vervolging in de zin van het
Vluchtelingenverdrag worden aangemerkt, indien de discriminatie van zodanige
aard en omvang is, dat het leven van betrokkene daardoor onhoudbaar is
geworden en het aannemelijk is dat de autoriteiten hem niet hebben kunnen of
willen beschermen tegen deze vorm van discriminatie.
2.6 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen
van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel afgewezen, indien een
vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op
omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten,
een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.7 Eisers hebben ter onderbouwing van hun aanvragen het volgende aangevoerd.
Eiser is oorspronkelijk afkomstig uit Armenië en is van gemengd
Azeri-Armeense afkomst. Eiseres is afkomstig uit Azerbeidzjan en heeft
eveneens een gemengd Azeri-Armeense afkomst. In februari 1989 is het
geboortedorp van eiser door Armeniërs aangevallen, waarop eiser naar Baku, Azerbeidzjan,
is gevlucht. Diezelfde maand is in Azerbeidzjan de (Armeense) moeder van
eiseres gedood door een menigte van Azeri’s, waaronder
politiefunctionarissen. In Baku hebben eiser en eiseres elkaar ontmoet en
zijn zij gehuwd.
In januari 1990 is de moeder van eiser, die eveneens naar Baku was gevlucht,
gedood door een menigte. Diezelfde dag is er een inval gedaan in het huis van
eisers door een grote groep Azeri’s waaronder politieagenten en militairen.
Eiser werd bewusteloos geslagen en eiseres en haar kinderen werden
mishandeld. De dag erna zijn eisers naar een andere woning in Baku verhuisd
waar zij tot 1 september 1995 gewoond hebben. In die periode is eiser tien
tot twaalf keer opgepakt door de politie. Tijdens deze detenties werd hij
regelmatig mishandeld en is zijn geld afgenomen. In juni 1993 werd hij zo
ernstig mishandeld dat hij een maand in bed moest blijven. Op 1 september
1995 werd er een inval gedaan door politieagenten in de woning van eisers en
werden eiseres en een dochter ernstig mishandeld. Die nacht zijn eisers door
Russische buren naar G, Azerbeidzjan, gebracht. Daar hebben zij tot januari
1998 verbleven. Op een dag in januari 1998 werd eiser op de markt herkend
door oude (Azeri-) landgenoten en aangevallen. Eiser wist te ontkomen en nog
diezelfde dag is het gezin naar het Kusar-district in Azerbeidzjan verhuisd.
Bij het sprokkelen naar hout in februari 1998 is eiser door politieagenten
mishandeld. In juni 1998 is hij opgepakt op de markt in H toen de politie
iedereen oppakte die niet van de lokale bevolking was. Toen de politieagenten
de documenten van eiser hadden bekeken zeiden zij dat hij Armeniër was en
vervolgens werd hij op zijn been geslagen en gedwongen zijn eigen bloed op te
ruimen. De agenten dwongen hem vervolgens hen naar zijn huis te brengen. Daar
sloegen zij eiseres en een dochter en dreigden terug te komen als zij er
achterkwamen dat eiseres en de kinderen ook Armeniërs waren. Zij zouden hen
dan doden. Nog diezelfde avond zijn eisers naar Kursk in de Russische
Federatie gevlucht. In Kursk zijn eisers op een dag naar het politiebureau
gebracht. Daar hebben zij een verblijfsvergunning aangevraagd maar die werd
mondeling geweigerd. De politieagenten vertelden dat zij al voldoende
vluchtelingen hadden en dat zij het andere been van eiser ook wel wilden
breken als zij niet weggingen. Een maand later kwam eiser de agenten tegen en
werd hij opgepakt, mishandeld en bedreigd. Daarop zijn eisers naar Moskou
vertrokken. Daar hebben zij opnieuw een verblijfsvergunning aangevraagd, maar
ook die is geweigerd. De politieagenten werden agressief en hebben eiser
geslagen. Eisers hebben nog tot 23 maart 1999 in Moskou verbleven in welke
periode eiser meer keren door de politie is opgepakt en mishandeld. Op 3
februari 1999 liet eiser zijn paspoort zien en vroeg of zijn kinderen naar
school konden gaan. Toen werd zijn paspoort verscheurd. Later die maand
kwamen de politieagenten naar het huis van eisers en werd het gezin bedreigd
met uitzetting.
2.8 Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten op het standpunt gesteld
dat eisers niet hebben bestreden dat zij op grond van de
staatsburgerschapwetgeving van Azerbeidzjan geacht kunnen worden het
staatsburgerschap van dat land te bezitten. Voorts is de door eisers
ondervonden discriminatie niet zo ernstig is dat sprake is van vervolging in
de zin van het Vluchtelingenverdrag. Uit het algemene ambtsbericht van de
Minister van Buitenlandse Zaken van 14 augustus 2001 over Azerbeidzjan
(kenmerk: DPC/AM 708848) blijkt dat sinds 1994 geen etnische zuiveringen of
gerichte acties van de Azerbeidzjaanse autoriteiten tegen personen van
Armeense afkomst meer hebben plaatsgevonden. Uit hetgeen eisers hebben
aangevoerd kan voorts niet worden geconcludeerd dat zij vanwege discriminatie
door politiefunctionarissen en/of medeburgers dermate in hun
bestaansmogelijkheden zijn beperkt dat zij niet meer op sociaal en
maatschappelijk niveau konden functioneren. Voorts hadden eisers tegen de
problemen van de zijde van politiefunctionarissen en medeburgers de
bescherming van de (hogere) autoriteiten of de internationale autoriteiten
kunnen inroepen.
Bovendien hadden eisers zich aan de problemen in het Kusar-district kunnen
onttrekken door zich elders in Azerbeidzjan te vestigen. Wellicht ten
overvloede geldt dat eisers een verblijfsalternatief hebben in de Russische
Federatie.
Tot slot is niet aannemelijk geworden dat eisers bij terugkeer uit
Azerbeidzjan hebben te vrezen voor arrestatie omdat zij geen geldige
documenten hebben. Uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse
Zaken van 9 augustus 2000 blijkt immers dat Azerbeidzjaanse staatsburgers
zonder documenten zich bij terugkeer in Azerbeidzjan kunnen laten registreren
in hun rayon en vervolgens hun verdere registratie kunnen regelen.
2.9 Eisers hebben daartegen ingebracht dat zij gediscrimineerd worden, zowel
door de (hogere) autoriteiten als door medeburgers. Zij hebben tevergeefs
getracht een bewijs te bemachtigen dat zij de Azerbeidzjaanse nationaliteit
bezitten. Daaruit blijkt eens te meer de discriminatie die hen ten deel valt.
Eisers hebben een verklaring overgelegd van de Azerbeidzjaanse ambassade te
Berlijn van 30 juli 2004. Uit het stuk blijkt dat eisers niet in het bezit
gesteld kunnen worden van een Azerbeidzjaans grensoverschrijdingsdocument en
dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten niet kunnen bevestigen of eisers al dan
niet de Azerbeidzjaanse nationaliteit hebben.
De rechtbank heeft meermalen overwogen dat uit het algemene ambtsbericht van
de Minister van Buitenlandse Zaken van 14 augustus 2001 niet kan worden
afgeleid dat personen van etnisch Armeense afkomst en gemengd gehuwden niet
meer hebben zouden te vrezen voor vervolging in de zin van het
Vluchtelingenverdrag enkel op basis van hun etnische afkomst. De hele reeks
incidenten die eisers hebben moeten verduren, maakt dat niet meer van een
normaal verblijf in Azerbeidzjan gesproken kan worden. Uit het inmiddels
verschenen algemene ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van
juni 2003 kan worden geconcludeerd dat de voornaamste reden dat etnische
Armeniërs of personen van gemengde afkomst niet in groten getale worden
vervolgd is dat zij er niet (meer) in groten getale zijn. Verder staat
vermeld dat niet kan worden uitgesloten dat de autoriteiten minder geneigd
zijn bescherming te bieden aan etnisch Armeniërs. Dat de Azerbeidzjaanse
autoriteiten nog steeds discrimineren naar etniciteit is ook in de zaak
gebleken die heeft geleid tot de uitspraken van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 november 2003 (kenmerk 200305386/1,
gepubliceerd in NAV 2004/2) en 29 januari 2004 (200308322/1, gepubliceerd in
JV 2004/134). Van eisers mag in redelijkheid niet worden verwacht dat zij
zich ter bescherming tot dezelfde autoriteiten wenden waarvan zij zoveel
problemen hebben ondervonden. Eisers hebben voorts naar voren gebracht dat
niet gesteld kan worden dat eisers in de Russische Federatie een reëel
vestigingsalternatief hebben. Zij hebben immers getracht hun verblijf aldaar
te legaliseren, maar dat is niet gelukt.
2.10 In zijn verweerschrift heeft verweerder zich aanvullend op het standpunt
gesteld dat uit het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van
28 april 2004 blijkt dat de vice-mmister van het Azerbeidzjaanse ministerie
van Buitenlandse Zaken verklaard heeft dat iedere Azerbeidzjaanse
staatsburger het recht heeft terug te keren naar Azerbeidzjan, ongeacht de
etniciteit van betrokkene, en dat etniciteit geen rol speelt bij
documentafgifte. Wel kan het onderzoek naar de gestelde identiteit en
nationaliteit, met name de vaststelling of de betrokkene Azerbeidzjaans
staatsburger is, complex en tijdrovend zijn. Verweerder heeft daarbij
verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
van State (Afdeling) van 9 juli 2004 (kenmerk: 200403838/1, gepubliceerd in
JV 2004, 337), waarin de Afdeling mede op basis van het ambtsbericht van 28
april geoordeeld heeft dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden in
verband waarmee bij voorbaat moet worden aangenomen dat appellant niet tot
Azerbeidzjan zal worden toegelaten.
2.11 Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat de rechtbank de in beroep
overgelegde brief van de Azerbeidzjaanse ambassade te Berlijn van 30 juli
2004, evenals het ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 28
april 2004 bij haar beoordeling mag betrekken. Deze stukken geven aanleiding
het bestreden besluit te handhaven.
2.12 Eisers hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het
ambtsbericht van 28 april 2004 en de uitspraak van de Afdeling van 9 juli
2004 toepassing missen. Het ambtsbericht en de Afdelingsuitspraak beperken
zich tot de vraag of de etniciteit van Azerbeidzjaanse staatsburgers een rol
speelt bij de terugkeer naar Azerbeidzjan, terwijl in het onderhavige geval
de vraag voorligt welke rol de etniciteit heeft bij de vaststelling van het
Azerbeidzjaanse staatsburgerschap.
Eisers hebben voorts een beroep gedaan op artikel 29, eerste lid, aanhef en
onder c, Vw.
2.13 Verweerder heeft daarop aangegeven het beroep op het traumatabeleid in
strijd is te achten met de goede procesorde, nu dit eerst ter zitting is
gedaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.14 In geschil is of eisers op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en
onder a of c, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor
bepaalde tijd.
2.15 De rechtbank stelt vast dat verweerder is uitgegaan van de
geloofwaardigheid van het asielrelaas van eisers. Over de problemen die
eisers hebben ondervonden in de periode van 1989 tot 1998 heeft verweerder
overwogen dat deze gebeurtenissen, hoe betreurenswaardig ook, een beperkt
aantal confrontaties betroffen die zich over een langere periode afspeelden
en dat eisers naar aanleiding daarvan hun land niet hebben verlaten. Voorts
is gebleken dat vooral na 1994 de incidenten wezenlijk in frequentie zijn
afgenomen. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat eisers hebben
verklaard dat zij goed contact hadden met hun buren die hen hebben geholpen
en voorts dat eiser al die jaren, zij het niet officieel, heeft gewerkt en
aldus in het levensonderhoud van zichzelf en zijn gezinsleden heeft kunnen
voorzien.
2.16 De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet zonder meer heeft kunnen
concluderen dat in het geval van eisers geen sprake is van discriminatie van
zodanige aard en omvang, dat het leven van eisers daardoor onhoudbaar is. De
verklaringen van eisers over onder meer verschillende gewelddadige aanvallen
van Azeri’s op hun familie in 1989 en 1990, tien tot twaalf gewelddadige
confrontaties met de politie in de periode van 1990 tot en met 1995, een
aanval van een groep Azeri op eiser in januari 1998, mishandeling van eiser
door de politie in februari 1998 en mishandeling van eisers en hun dochter
thuis door de politie in juni 1998 gevolgd door bedreiging van eisers en hun
kinderen, kunnen in redelijkheid niet worden gekwalificeerd als een beperkt
aantal incidenten over een langere periode. Eisers hebben daarbij naar voren
gebracht dat de opeenvolging van ernstige incidenten, in samenhang bezien, er
uiteindelijk toe heeft geleid dat het leven van eisers in Azerbeidzjan
onhoudbaar is geworden en dat zij daarom het land hebben verlaten. Verweerder
heeft in dit verband daarom voorts niet kunnen tegenwerpen dat eisers niet
eerder aanleiding hebben gezien hun land te verlaten. Voorts blijkt uit de
verklaringen van eisers dat zij slechts eenmaal de bescherming van de buren
hebben kunnen inroepen en dat zij daarna zijn verhuisd, waardoor zij niet
meer konden terugvallen op de buren. Dat eiser in zijn levensonderhoud en dat
van zijn gezin heeft kunnen voorzien heeft verweerder in redelijkheid niet
kunnen tegenwerpen, nu eiser dit inkomen slechts heeft kunnen verwerven door
illegale arbeid.
2.17 Het vorenstaande doet er evenwel niet aan af dat verweerder zich
niettemin terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers tegen de
problemen van de zijde van (lagere) politiefunctionarissen dan wel
medeburgers de bescherming van de hogere autoriteiten dan wel de
internationale autoriteiten hadden kunnen inroepen. Het is aan eisers aannemelijk
te maken dat het doen van aangifte of het verzoeken om bescherming bij de
hogere autoriteiten gevaarlijk of bij voorbaat zinloos zou zijn geweest. De
stelling van eisers dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten nog steeds
discrimineren naar etniciteit en de verwijzing naar het algemene ambtsbericht
van de Minister van Buitenlandse Zaken van juni 2003 waaruit blijkt dat niet
kan worden uitgesloten dat de autoriteiten minder geneigd zijn bescherming te
bieden aan etnisch Armeniërs is daartoe onvoldoende. Hieruit kan nog niet
worden geconcludeerd dat ook eisers geen bescherming zullen krijgen bij de
hogere autoriteiten. Verweerder heeft in dit verband kunnen verwijzen naar
het algemene ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 14
augustus 2001, waaruit onder meer blijkt dat van overheidszijde meer wordt
opgetreden tegen politiefunctionarissen die zich in het verleden aan
mishandelingen hebben schuldig gemaakt en dat er ongeveer zeventig
internationale non gouvernementele organisaties in Azerbeidzjan actief zijn
die toezicht houden op het al of niet schenden van mensenrechten.
2.18 Voor zover eisers zich op het standpunt hebben gesteld dat het verzoeken
om bescherming bij de hogere autoriteiten in Azerbeidzjan bij voorbaat
zinloos is, nu uit de overgelegde verklaring van de Azerbeidzjaanse ambassade
te Berlijn van 30 juli 2004 blijkt dat de autoriteiten weigeren te bevestigen
of eisers al dan niet de Azerbeidzjaanse nationaliteit hebben en daaruit
blijkt dat eisers door die autoriteiten worden gediscrimineerd, overweegt de
rechtbank als volgt.
2.19 In het ambtsbericht van 28 april 2004 is vermeld dat het hoofd van de
Nederlandse ambassade te Baku op basis van een formele instructie namens de
Minister van Buitenlandse Zaken op 18 juli 2003 een officieel bezoek heeft
gebracht aan het Azerbeidzjaanse ministerie van Buitenlandse Zaken en toen
heeft gesproken met de voor, onder andere, migratiekwesties verantwoordelijke
vice-minister van dat ministerie. Daarbij is door laatstgenoemde verklaard
dat iedere Azerbeidzjaanse staatsburger het recht heeft terug te keren naar
Azerbeidzjan, ongeacht de etniciteit van betrokkene, en ontkend dat
etniciteit een rol speelt bij documentafgifte. Wel kan het onderzoek naar de
gestelde identiteit en nationaliteit, met name de vaststelling of de
betrokkene Azerbeidzjaans staatsburger is, complex en tijdrovend zijn.
2.20 Eisers stelling dat hun zaak verschilt van de zaak die heeft geleid tot
de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2004,
wordt gevolgd, nu uit de overgelegde brief van de Azerbeidzjaanse ambassade
te Berlijn van 30 juli 2004 blijkt dat de Azerbeidzjaanse autoriteiten niet
kunnen vaststellen of eisers het Azerbeidzjaanse staatsburgerschap bezitten.
De vraag die in het ambtsbericht van 28 april 2004 beantwoord wordt, namelijk
of bij de toelating van Azerbeidzjaanse staatsburgers etniciteit een rol
speelt, is evenmin aan de orde, nu gesteld is dat bij de toekenning van het
Azerbeidzjaans staatsburgerschap reeds gediscrimineerd wordt. Eisers hebben
daarom terecht gesteld dat het ambtsbericht van 28 april 2004 – voor zover
het betreft de vraag of etniciteit een rol speelt bij de toelating van
Azerbeidzjaanse staatsburgers – en de conclusie uit bovengenoemde uitspraak
van de Afdeling dat niet kan worden aangenomen dat Azerbeidzjaanse
staatsburgers van Armeense of gemengde afkomst niet tot Azerbeidzjan zullen
worden toegelaten, niet op eisers van toepassing zijn.
2.21 In de brief van de Azerbeidzjaanse ambassade te Berlijn van 30 juli 2004
wordt verklaard dat het Azerbeidzjaanse staatsburgerschap van eisers niet
vastgesteld kan worden, omdat niet bekend is of zij uit Azerbeidzjan
afkomstig zijn en daar hebben gewoond. De persoonsgegevens van eisers zijn
niet in het “Adressenbüro” van de Azerbeidzjaanse Republiek geregistreerd.
Daaruit kan evenwel nog niet worden geconcludeerd, zoals eisers hebben
gesteld, dat zij door de Azerbeidzjaanse autoriteiten worden gediscrimineerd.
Uit de brief blijkt immers niet op welke wijze het onderzoek door de
Azerbeidzjaanse ambassade heeft plaatsgevonden en of eisers alle benodigde
documenten hebben overgelegd. Onder deze omstandigheden, mede in het licht
van de niet bestreden vaststelling in het ambtsbericht van 28 april 2004 dat
de vaststelling of iemand Azerbeidzjaans staatsburger is, complex en
tijdrovend kan zijn, kan uit bedoelde brief niet geconcludeerd worden dat
etniciteit een rol heeft gespeeld bij de mededeling van de Azerbeidzjaanse
autoriteiten dat het staatsburgerschap van eisers niet vastgesteld kan
worden. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht heeft gesteld dat
eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het voor hen gevaarlijk of bij
voorbaat zinloos zou zijn geweest bescherming van hogere autoriteiten in te
roepen.
2.22 Nu eisers die bescherming niet hebben ingeroepen, terwijl evenmin
aannemelijk is gemaakt dat die bescherming niet kon worden ingeroepen, heeft
verweerder terecht overwogen dat eiseres niet aannemelijk hebben gemaakt dat
hun aanvraag gegrond is op omstandigheden die ingevolge artikel 29, eerste
lid, aanhef en onder a, Vw een rechtsgrond voor verlening van een
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vormen.
2.23 Nu geen grond is voor het oordeel dat ten aanzien van eisers sprake is
van vluchtelingschap in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a,
Vw komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het tegengeworpen
vestigingsalternatief elders in Azerbeidzjan en in de Russische Federatie.
2.24 Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat verweerder hen ten onrechte een
verblijfsvergunning heeft geweigerd op grond van artikel 29, eerste lid,
aanhef en onder c, Vw. De op 19 september 2002 overgelegde medische stukken
dienen ter onderbouwing daarvan. De rechtbank stelt vast dat eisers in de
gronden van beroep geen grieven hebben gericht tegen de weigering een
verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef
en onder c, Vw. De verwijzing ter zitting naar de brief van de gemachtigde
van eisers van 10 augustus 2004, waarin wordt gewezen op de ernst van de
gevolgen die verbonden zijn aan de afwijzing van de aanvraag en waarin een
beroep wordt gedaan op de belangenafweging die wordt gemaakt in
bestuursrechtelijke zin bij de beoordeling van de aanvraag, met name in het
belang van eisers dat opweegt tegen het belang van verweerder bij een
restrictief vreemdelingenbeleid, is onvoldoende concreet om te kunnen worden
aangemerkt als een beroep op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.
Nu eisers deze beroepsgrond eerst ter zitting naar voren hebben gebracht,
acht de rechtbank dit in strijd met de goede procesorde.
2.25 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.26 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het
treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden
afgewezen.
2.27 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere
partij gemaakte kosten.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter:
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries-van den Heuvel, lid van de
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, tevens voorzieningenrechter, en
uitgesproken in het openbaar op 15 december 2004, in tegenwoordigheid van mr.
J. van der Kluit als griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
|