Datum uitspraak:

10-06-2003

Datum publicatie:

30-06-2003

Rechtsgebied:

Vreemdelingen

Soort procedure:

Eerste aanleg - meervoudig

Inhoudsindicatie:

Somalië / Galadi / motivering. Eiseres is afkomstig uit Somalië en behoort tot de minderheidsgroep Galadi. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de overvallen, plunderingen en afpersingen door de Habar Gedir zijn ingegeven vanwege roofmotieven of dat deze mede zijn voortgekomen uit de clanafkomst van eiseres en haar familie. Nu verweerder zich niet op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is en eiseres geen omstandigheden heeft tegengeworpen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, Vw 2000, gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder het relaas van eiseres en de daarin gestelde feiten voor waar heeft aangenomen. Hiervan uitgaande en met inachtneming van de informatie uit de ambtsberichten van 16 februari 2000 en van 12 juni 2001 over de positie van minderheden, waaronder de Galadi, acht de rechtbank de vaststelling van verweerder dat eiseres slechts slachtoffer is van banditisme, en dus geen vluchteling is, onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen alsmede onvoldoende gemotiveerd. Beroep gegrond.

 

 

Uitspraak

 

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
meervoudige kamer


U I T S P R A A K
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)


reg.nr: AWB / 01/34003 OVERIN


inzake: A, geboren op [...] 1977, van Somalische nationaliteit, verblijvende te B, eiseres,
gemachtigde: mr.
L.B.J. Movig, advocaat te Den Helder,

tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. P.E.G. Heijdanus Meershoek, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.


I. Procesverloop

1. Op 1 augustus 2000 heeft eiseres een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. De aanvraag wordt op grond van artikel 117 Vw 2000 aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000. Op 26 april 2001 heeft verweerder aan eiseres schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Bij brief van 21 mei 2001 heeft eiseres haar zienswijze op dit voornemen naar voren gebracht. Bij besluit van 23 juli 2001 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.

2. Bij beroepschrift van 25 juli 2001, aangevuld bij brief van 14 augustus 2001, heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Op 16 augustus 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen.

3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2002. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig M.A. Hersi, als tolk in de Somalische taal.

II. Asielrelaas

Eiseres is afkomstig uit Mogadishu. Zij behoort tot de bevolkingsgroep Galadi, substam Aba Jibil. Eiseres en haar familie zijn jarenlang bij voortduring afgeperst en overvallen door gewapende mannen van de Habar Gedir. Tijdens deze overvallen is haar moeder mishandeld. Omdat de stam van eiseres heel klein en ongewapend is, kregen ze geen bescherming tegen de overvallen en afpersingen. De oom van eiseres is tijdens een overval door de Habar Gedir op de ijsfabriek van haar grootvader vermoord. Hierop besloot zij, samen met een aantal andere familieleden, naar Nederland te vluchten.

III. Standpunten partijen

1. Eiseres heeft aan het beroep ten grondslag gelegd dat haar ten onrechte een verblijfsvergunning bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 is onthouden. Eiseres is uit haar land van herkomst gevlucht vanwege gegronde vrees voor vervolging. Ten onrechte gaat verweerder uit van de stelling dat alle etnische minderheden, met uitzondering van de met name genoemde minderheden in een door de laatste ontwikkelingen achterhaald ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, opgevangen kunnen worden in Puntland. Verweerder gaat voorbij aan de bevindingen van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle, van 19 april 2001 (AWB 00/6191), waarin wordt geoordeeld dat leden van een aantal minderheidsgroepen geen vestigingsalternatief hebben in Noord-Somalië. Voorts blijkt uit berichten van de BBC dat in Puntland wederom gevechten zijn uitgebroken en het gebied weer is verdeeld tussen elkaar bevechtende gewapende groeperingen, zodat niet gesproken kan worden van een veilige verblijfsituatie in Puntland voor eiseres. Verder heeft verweerder ten onrechte gesteld dat eiseres tezamen met haar moeder zou kunnen terugkeren naar Somalië. De moeder van eiseres staat in Nederland onder medische behandeling en is niet in staat om te reizen. Eiseres kan als alleenstaande vrouw niet terugreizen naar Somalië. Aldaar is geen familieopvang aanwezig en evenmin een gebied waar clangenoten woonachtig zijn. Eiseres behoort immers tot een zeer kleine etnische minderheid, die geheel is verdreven uit het oorspronkelijk clangebied in Zuid-Somalië en waarvan zich geen of nauwelijks clanleden elders in Somalië bevinden. De overige gezinsleden van eiseres bevinden zich allen in Nederland en in het Verenigd Koninkrijk. Scheiding van eiseres met de overige gezinsleden levert een inbreuk op op haar recht tot gezinsleven.

2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Het persoonlijke relaas van eiseres geeft hiertoe geen aanleiding. Eiseres heeft de dood van haar oom niet zelf geconstateerd, doch slechts van derden vernomen. Evenmin heeft zij hiervan documenten overgelegd. Bovendien is de asielaanvraag van de moeder van eiseres afgewezen. Eiseres behoort niet tot één van de categorieën Somaliërs waarvoor een categoriaal beschermingsbeleid is ingesteld.

3. Bij verweerschrift heeft verweerder, in aanvulling op het bovenstaande, het volgende aangevoerd. De familie van eiseres werd reeds zes jaar voor haar vertrek door bandieten lastig gevallen. Eiseres heeft voorafgaand aan de afpersing jarenlang zonder problemen in Mogadishu kunnen wonen. Derhalve is ook geen sprake van zodanige systematische vervolging wegens de clanafkomst van eiseres.

4. Ter zitting is namens eiseres nog het volgende aangevoerd. Het bestreden besluit is onbevoegd genomen, omdat de functies van medewerker en senior medewerker niet voorkomen in het besluit met betrekking tot (onder-)mandatering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 1997, gepubliceerd in de Staatscourant 1997, nummer 185. Het besluit kan niet in stand blijven nu het door een senior medewerker is ondertekend. Voorts had eiseres op grond van het overgangsrecht moeten worden gehoord door een ambtelijke commissie. Bovendien is zij tijdens het nader gehoor niet gehoord in haar moedertaal Mai Mai.

IV. Overwegingen

1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.

2. Ingevolge artikel 10:3, eerste lid, Awb kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet. Ingevolge artikel 1, eerste lid Algemene ondermandaatregeling van het Hoofd Immigratie- en Naturalisatiedienst van 15 december 1997 (Staatscourant 1997, nr. 247, pagina 14) is het Hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst bevoegd ondermandaat te verlenen van de in artikel 2 van voornoemde ondermandaatregeling aan hem gemandateerde bevoegdheden aan de in de bijlage bij dit besluit genoemde en onder hem ressorterende functionarissen, een en ander voor zover dat in overeenstemming is met de taak en functie van de betreffende functionaris. Blijkens de bijgevoegde lijst van functionarissen komen zowel de functie medewerker als de functie senior medewerker op deze lijst voor. De ondermandaatregeling is een uitwerking van de door eiseres genoemde mandaatregeling Ministerie van Justitie 1997 (Staatscourant 1997, nr. 185, pagina 13). Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit bevoegd en in overeenstemming met de Awb tot stand is gekomen.

3. Ingevolge artikel 13 Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien internationale verplichtingen daartoe nopen, met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.

4. Op grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000 kan -voor zover hier van belang- een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar;
e. (…)
f. (…).

5. Artikel 31, eerste lid, Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.

6. Verweerder pleegt het relaas en de daarin gestelde feiten voor waar aan te nemen, indien de asielzoeker alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet-onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien zich de omstandigheid voordoet van artikel 31, tweede lid, onder f, Vw 2000 mogen zich in het relaas van de vreemdeling, om het geloofwaardig te achten, geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen; van het asielrelaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.

7. Ingevolge artikel 1, onder l, Vw 2000 wordt onder verdragsvluchteling verstaan: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag). Ingevolge artikel 1(A)-2 Vluchtelingenverdrag worden als vluchteling aangemerkt vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waar zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens ras, godsdienstige of levensbeschouwelijke overtuiging, nationaliteit, politieke overtuiging of het behoren tot een bepaalde sociale groep.

8. Vooropgesteld moet worden dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Somalië zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aanmerkt. Dit geldt evenzeer voor asielzoekers behorend tot de Galadi, substam Aba Jibil. Derhalve zal aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eiseres persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor zij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin.

9. In het voornemen heeft verweerder onder het kopje “De geloofwaardigheid van de verklaringen” het volgende overwogen:

Niet duidelijk is waarom betrokkene en haar familieleden zich zes jaar lang lieten terroriseren door gewapende mannen en niet eerder dan aangegeven Mogadishu hebben verlaten. Het argument van betrokkene dat de familie altijd hoopte dat de problemen opgelost zouden worden is niet overtuigend gezien de door betrokkene geschetste terreur en moordaanslagen in het verleden. Een en ander doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen.
Toen er uiteindélijk door de vredesbesprekingen van Djibouti zich wel een verandering in de situatie zou kunnen voordoen heeft de familie die echter niet meer afgewacht. Dit maakt het relaas van betrokkene niet aannemelijk.

De dood van de oom, die tot het besluit geeft geleid van de familie, het land te verlaten wordt niet door betrokkene onderbouwd met documenten of anderszins. Betrokkene meldt hier getuigenverklaringen. Zij noch haar moeder hebben de moord op de oom zelf geconstateerd. Daarmee is de moord op de oom door betrokkene niet aannemelijk gemaakt hetgeen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen.

10. Evenwel heeft verweerder zich noch in het voornemen, in de bestreden beschikking, in het verweerschrift, noch ter zitting zich op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is. De rechtbank merkt daarbij op dat eiseres geen omstandigheden zijn tegengeworpen als bedoeld in artikel 31, tweede lid, Vw 2000. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder het relaas van eiseres en de daarin gestelde feiten voor waar heeft aangenomen, nu eiseres ter zake van de inhoud van het asielrelaas geen inconsistenties of onaannemelijkheden op hoofdlijnen zijn tegengeworpen. De geloofwaardigheid van het asielrelaas is derhalve niet langer in het geding.

11. Gelet hierop moet verweerders standpunt zo worden uitgelegd dat hij heeft betoogd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij heeft te vrezen voor vervolging en dat hij daartoe -zakelijk weergegeven- onder meer heeft overwogen dat eiseres nog geruime tijd na aanvang van de door haar ondervonden problemen in Mogadishu is blijven wonen en dat zij de dood van haar oom niet met documenten heeft onderbouwd.

12. De rechtbank volgt voormeld standpunt van verweerder niet en overweegt dat de aannemelijk te achten berovingen, overvallen en afpersing van eiseres en haar familie gedurende een lange periode, als mede de door eiseres gestelde moord op haar oom een samenstel van omstandigheden kan zijn dat een dusdanige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om nog langer maatschappelijk en sociaal te kunnen functioneren. Daarmee kan sprake zijn van een behandeling van eiseres in haar land van herkomst, waartegen het Vluchtelingenverdrag bescherming biedt.

13. Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of de overvallen, plunderingen en afpersingen door de Habar Gedir zijn ingegeven vanwege roofmotieven, of dat deze mede zijn voortgekomen uit de clanafkomst van eiseres en haar familie. Eiseres heeft gesteld dat de overvallers haar en haar familie opzochten in verband met hun etnische afkomst, nu zij vanwege het behoren tot een minderheidsgroep geen bescherming konden inroepen. Verweerder stelt echter dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is van op de persoon van eiseres gerichte aandacht in verband met haar etnische afkomst, doch dat slechts sprake is van banditisme.

14. De rechtbank is van oordeel dat voor de subjectieve vrees van eiseres -wil haar beroep kans van slagen hebben- steun moet worden gevonden in hetgeen bekend is over de algemene situatie in haar land van herkomst. Het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 16 februari 2000 vermeldt ten aanzien van minderheden in paragraaf 3.4.1 het volgende:

(…) “In het algemeen hadden de minderheden zwaar te lijden onder de gewapende conflicten, daar zij ongewapend waren en door hun beroepen veelal over enige financiële middelen beschikten. Zij waren gemakkelijke slachtoffers van roof, plundering en moord door milities. (…)
In het conflictgebied is de positie van minderheden nog als slecht te kenmerken. Voor de leden van de minderheden geldt in dit gebied nog steeds dat zij eerder dan de Somali slachtoffer zijn van intimidatie en misbruik door gewapende leden van de milities. De Speciale Rapporteur voor de Mensenrechten in Somalië wijst erop dat vele van de mensenrechtenschendingen in Somalië verband houden met de controle over middelen, met name land, en dat minderheden het meest getroffen worden door deze conflicten. In de tweede plaats hangen schendingen van de mensenrechten van minderheidsgroepen samen met het feit dat zij onbeschermd en ongewapend zijn. Deze beide factoren worden doorslaggevend geacht voor de onveiligheid waaraan de minderheden zijn blootgesteld, en er zijn geen aanwijzingen voor vervolging uitsluitend vanwege het feit dat personen tot een minderheidsgroep behoren”.

Ten aanzien van de positie van de Galadi, wordt in het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 12 juni 2001, paragraaf 3.4.1 vermeld dat zij niet beschikken over wapens, gedomineerd worden door de Habar Gedir, nooit hebben deelgenomen aan de burgeroorlog en geen erg grote groep vormen. De rechtbank merkt op dat de bestreden beschikking er geen blijk van geeft dat dit ambtsbericht, dat dateert van voor die beschikking, bij het onderzoek naar de aanvraag is betrokken.

15. Uitgaande van de geloofwaardigheid van het relaas van eiseres en met inachtneming van de informatie uit de ambtsberichten over de positie van minderheden, waaronder de Galadi, acht de rechtbank de vaststelling van verweerder dat eiseres slechts slachtoffer is van banditisme onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen alsmede onvoldoende gemotiveerd.

16. Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond. Gelet hierop behoeft het zijdens eiseres overig aangevoerde thans geen bespreking meer. Het besluit zal worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:46 Awb. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

17. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.

V. Beslissing

De rechtbank:

1. verklaart het beroep gegrond;

2. vernietigt het bestreden besluit;

3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met in-achtneming van deze uitspraak;

4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.


Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2003, door mr. O.L.H.W.I. Korte, voorzitter, mr. W.C. Oosterbroek en mr. J.S. Reid, leden van de meervoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. Tornij-Smeets, griffier.

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag). Ingevolge artikel 69, eerste lid, Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Afschrift verzonden op: 11 juni 2003

Conc: OTS
Bp: -
D: B